Ik zit bijna elke dag in de bus. En dan wel twee of vier keer. Soms ook in de trein. En dat dan soms ook twee keer. Heen en terug. Elke rit is anders, maar ze zijn ook écht allemaal hetzelfde. De situatie is dan als volgt: iedereen komt de bus binnen en zegt ‘goedemorgen’ tegen de buschauffeur. De één koopt een kaartje en de rest bliept hun kaart tegen de paal aan, terwijl ze een ongeduldige file vormen achter de kaartjeskoper. Koop gewoon een automatisch oplaadbare OV-chipkaart, man. Daarna lopen ze door de stoelen heen, op zoek naar een lege plek. Nee, eigenlijk, twee lege plekken. (Wee het gebeente dat er geen twee lege plekken meer zijn en je dus naast een vreemde moet zitten.) Ze dipsen hun plek, gooien hun tas nonchalant op stoel 2 en plakken tegen het raam aan. (Ooit die vette vlekken op de ramen gezien of gevoeld, waar iedereen met zijn hoofd tegen aan hangt? Ranzig man. En maar afvragen hoe luizen worden overgebracht) Maar goed, op een gegeven moment zit iedereen en gaat de bus rijden.
Er zijn vier rijen in de bus, maar er zijn er maar twee bezet: de rijen bij het raam. Helemaal links is bezet, stoel daarnaast is leeg, andere midden is leeg en de rechterstoel is ook bezet. Bijna te vergelijken met de politiek. Iedereen leunt dus tegen het vieze raam en staart óf naar buiten óf naar zijn mobiel obviously. Iedereen, op opa na, heeft oortjes in en zit in volledige stilte in zijn eigen wereld.
Pas had ik dus mijn plekje geclaimd bij het rechterraam en in die doodse stilte zat ik mijn medepassagiers in de bus te observeren. En toen werd ik gebeld. Ik werd gebeld. Een nachtmerrie. Ik werd gebeld op dé plek waar de decibel lager was dan wat een hond kan horen. Ik staarde naar het groene scherm van mijn mobiel waar de beller, mijn mams, en natuurlijk het belsymbooltje zichtbaar waren. Kan ik het negeren? Oké, oké, dit heb ik eerder meegemaakt. Gewoon wachten totdat ze ophangt. Doen alsof ik het niet gezien heb. Mijn mobiel staat op stil, dus net zoveel lawaai als mijn medepassagiers maken als ze in gesprek zijn met degene naast zich. En dus, mama hangt op. Gered.
Ah, nee, grapje. Halve minuut later belt ze weer. Ik kan weer doen alsof ik het niet gezien heb. Want ja, als ik het net niet zag, dan zie ik het nu ook niet. Sounds logical, right? Maar nee, dit kan ik haar moederhart niet aandoen, dus ik neem een hele diepe hap adem in, swype het symbooltje omhoog en volg de standaard ik-bel-in-het-ov-procedure.
Stap 1: fluister zacht, ‘hee, je had gebeld?, zodat de mensen voor en achter mij niet denken dat ik tegen ze praat. Dat zou gek zijn. Praten met een vreemde. Bah.
Stap 2: luister naar wat moeders te vertellen heeft. Waarschijnlijk vraagt ze hoe laat ik thuis ben.
Stap 3: reageer daarop met iets uit dit keuzemenu: ‘we staan in de file, dus het duurt wat langer’, ‘we zijn met zo’n tien minuten daar’ of ’nee, ik ben er al bijna’.
Stap 4: luister niet wat ze verder nog vertelt, dat komt straks thuis wel. Onderbreek het gewoon en zeg: ‘oké, dan zie ik je zo!’
Stap 5: hang op. Ik wil mijn medepassagiers toch niet tot last zijn, door te gaan praten in het openbaar?? Alleen een échte asociale egoïst doet dat.
En dan komen we bij de volgende halte.
Daar staan intens veel studenten te wachten en die moeten dus naast één van ons gaan zitten. Als er iemand naast mij wil zitten, denk ik altijd ‘nee, nee, nee, ga weg, ga weg, ga weg’. Dat is natuurlijk vet onaardig, want ik heb maar één stoel nodig. Is het dan ook gemeen om de flap van mijn jas ‘per ongeluk’ op de andere stoel te leggen en doen alsof ik slaap? Met het idee dat anderen niet op mijn jas durven te zitten en dus een ander plekje zoeken én op hetzelfde moment mij niet asociaal vinden, want ja ‘zij slaapt en haar jas ligt voor een stukje op de lege stoel’. Dat is gemeen, kan je niet maken. Dus meestal open ik op dat moment toevallig mijn ogen en glimlach ik naar de twijfelaar. Dan zie ik toevallig opeens dat mijn jaspunt toevallig op de stoel ligt, zeg ik: “Ho.” Haal ik hem weg en kan de ander daar gaan zitten. Balen, volgende keer durf ik wel mijn ogen dicht te houden.
Dan heb je ook nog de mensen die dan toch doorlopen. (Sommigen blijven zelfs de hele reis staan, terwijl er lege plekken zijn? #confused) Zelfs nadat ik zoveel moeite heb gedaan om mijn jas weg te halen. Als iemand niet naast mij komt zitten, voel ik mijn hart toch wel even breken. Afgewezen. Iets wat ook echt nergens op slaat, want ik denk nooit aan de gedachtes van iemand waar ik niet naast zit. Vaak ook niet aan die van degene waar ik wel naast zit. Maar als ik dan iemand twijfelend zie kijken naar de stoel naast mij en vervolgens doorloopt, gaat dit door mijn hoofd: wil je niet naast mij zitten? Wat heb ik verkeerd gedaan? Stink ik? – ruikt even onder oksels – Nee valt wel mee. Waarom wil die meneer niet naast mij zitten? Dus zo haal ik zelf even mijn ego onderuit door vragen te stellen aan mijn tweede persoonlijkheid. Waarschijnlijk het duiveltje op mijn rechterschouder.
Vervolgens komt het engeltje van links even om de hoek kijken (zelfs die twee hoeven geen plek te delen). Het engeltje zegt dan “top, zijn we ook weer vanaf. Nu kan je op je laptop werken zonder dat er iemand meekijkt”. En rijdt de bus verder naar onze eindbestemming.
Je weet wat op alle bordjes van christelijke huismoeders staat. Nee, niet de ‘in dit huis…’, maar: “it’s about the journey, not the destination”. Maar nee, in het OV gaat het toch écht om de bestemming. Niet om de oordopjes, vette (niet in de positieve zin van het woord) ramen en hopelijk lege stoelen onderweg.