Een agnost is iemand die niet weet of er een God is en denkt daar ook niet achter te komen. Dat heb ik geleerd in mijn college over religiegeschiedenis. Eindelijk een woord voor hoe ik mij voel. Eindelijk een antwoord voor de mensen die vragen of ik religieus ben of niet. Toch wil ik weten of God bestaat, alleen weet ik niet hoe ik daarachter kan komen. Sommigen zeggen Gods aanwezigheid te voelen, maar hoe voel je dat? Doe ik iets verkeerd? Ik heb het gevoel dat ik een besluit moet nemen of er (voor mij) wel of niet een God bestaat. Kan ik dat zo zeggen: een besluit? Of moet ik het voelen? Ik hoop dat het bijwonen van een kerkdienst mij dichter bij antwoorden op mijn vragen zal brengen.
Twee minuten voor tien sta ik voor de deur van de Protestantse Kerk Castricum. Het is alweer tien jaar geleden sinds ik een zondagse dienst bijwoonde. Ik haal nog een keer diep adem, en stap dan de kerk binnen. Het eerste wat ik zie is een zee aan grijze haren. Ik wist dat de kerk aan het vergrijzen was, maar dit had ik niet verwacht. Waar zijn mijn leeftijdsgenoten?
Dominee Rik Willemsen begroet me met: ‘Leuk je weer te zien!’. Niet omdat ik elke week in de kerk te vinden ben, maar omdat ik hem recent heb geïnterviewd. Ik zie dat er nog een aantal andere mensen op zoek zijn naar een plekje, dat stelt mij gerust. Dan spot ik een lege stoel, ergens rechts in het midden. Niet te ver achteraan, zodat ik alles goed kan zien, maar ook niet te ver vooraan, zodat ik me toch een beetje kan verstoppen. Dat verstoppen lukt niet, aangezien ik omringd ben door mensen die vier keer zo oud zijn als ik. Opgewekte gezichten kijken me aan zodra ik me tussen een rijtje stoelen door wurm. Ze groeten me een voor een met een brede lach op hun gezicht.
Mijn aandacht verschuift naar het geluid van de vleugelpiano. Prachtige klanken galmen door de zaal, en ik geniet. Een liefde voor muziek heb ik altijd al gehad. De dienst opent met het lied: Zoekend naar licht (dat heb ik even opgezocht in de liturgie). Grappig genoeg vinden mijn ogen het licht meteen. Het zonnige ochtendlicht dat door de ramen naar binnen valt lijkt wel magnetisch. De zonnestralen vormen een dromerige lichttekening op de muur.
Dromen, dat ik doe ik dan ook even: dagdromen. Mijn ogen vallen op een schilderij dat aan de muur hangt. Warme kleuren komen samen, en af en toe glimt er gouddraad tussendoor. Het schilderij is gemaakt met textiel. Er zijn drie beelden te onderscheiden op het doek, die draaien om sterven en opstaan: het einde van het Bijbelboek Jona, het Paasverhaal en een korenaar in het midden.
Mijn ogen dwalen verder richting een grote kaars voorin de zaal. Ik denk terug aan de momenten waarop ik die vroeger mocht aansteken. Dat vond ik altijd prachtig. Het is bijna hypnotiserend zo’n dansende vlam. Ik kijk veel om me heen. Alles voelt nieuw en bijzonder.
Ik schud mezelf wakker uit m’n gedachten en focus op het gezang. Ik krijg kippenvel over mijn hele lichaam. De klanken van alle stemmen samen, klinken verbluffend mooi. Tot mijn opluchting staan er notenbalkjes bij de tekst op het scherm. Even ben ik extra dankbaar voor de lessen over solfège uit mijn eindexamenjaar.
Zodra het lied eindigt voel ik de neiging om te klappen, maar het blijft stil. Het is de eerste zondag van de veertig dagen tijd. Ik weet pas sinds twee dagen wat dat is. De dominee spreekt de gemeente toe en ik luister aandachtig. Eigenlijk spreekt hij mij ook toe. Toch voelt het alsof ik aan het gluren ben bij een groep mensen waar ik niet bij hoor. Ik voel me de vreemde eend in de bijt.
Verzonken in mijn gedachten mis ik de helft van de dienst. Ik focus me op een gegeven moment op de prachtige bomen die zich laten zien achter de kerkramen. Er hipt een vogeltje over een dikke boomtak, en opeens hoor ik ‘amen’.
Wanneer de dominee spreekt over Internationale Vrouwendag word ik wakker. Hé iets actueels, iets dat ik herken! “We bidden nu vandaag in het bijzonder voor alle vrouwen op de wereld. Vrouwen die leiden onder onderdrukking, mentale onderdrukking, fysieke onderdrukking. Ver weg, maar ook in ons eigen land, waar gelijkheid zeker niet overal realiteit is.” Niets kon mij afleiden van zijn woorden. Zelfs het schilderij, de kaars en de vogel niet. Ik vond het prachtig en dacht: wauw… hoe woorden kunnen raken blijft bijzonder. Wanneer ik het gangpad uitloop lachen de mensen mij vriendelijk toe. “Graag tot ziens!”
De vriendelijkheid van de mensen blijft me bij wanneer ik de kerkdeuren uitloop. Toch komen mijn gedachten al snel op gang. Ik hoopte dat deze kerkdienst mij zou helpen bij het maken van een besluit, maar tevergeefs. Als agnost voelt het nog steeds alsof ik nergens bij hoor. De behoefte om ergens bij te horen is voor mij erg groot. Waarom? Daar heb ik nog geen woorden voor gevonden. Misschien iets voor een volgende column.